Een pleister

door Olav Boelens

‘Het Koningrijk Gods’ was het eerste dat ik dacht, toen ik het huis door de bomen zag liggen.

Verweven, door zijn dak, met de omgeving lag het daar, als een pleister op de wonde. Een pleister voor de onrust in deze wereld, maar ook vooral in onszelf. Een pleister voor de hectiek van alledag. En een pleister voor eenzaamheid die kan verlammen en verkillen. Ik was weer terug en ademde diep de boslucht in voordat ik naar binnenstapte.

Hier komt alles, nou ja veel in ieder geval, samen. Mensen die even weg zijn uit hun eigen huis, vinden hier hun nieuwe thuis. Onbekenden worden bekenden van elkaar, en bekenden vieren met elkaar het feest van het weerzien. Ze komen allemaal vrijwillig bij elkaar om samen in éen drukke bedoening te ontbijten en te dineren. Ze betalen er zelfs voor! En tevens is er een deel dat midden in de vakantie gaan werken: poetsen, koken, afwassen en zo voort. Welke magie is hier aan het werk? Het moet meer zijn dan Gods zegen, want velen van de aanwezigen zijn ongelovig. Wat is dit?

Het is een bad. Normaal wordt een bad naar verloop van tijd lauwer en tenslotte koud. Maar hier lijkt het alsof het bad continu warm blijft. Natuurlijk, ook hier zijn onenigheden. Ze worden niet vermeden of uit de weg gegaan; want waar mensen samen zijn; zijn ook de onhebbelijkheden van mensen aanwezig. Maar het stolt niet, die fricties. Het vloeit en daardoor kan het ook weer wegvloeien.

Liefde, verbinding, acceptatie .... woorden die losgelaten zouden kunnen worden op dit huis en samenzijn. Toch zijn deze woorden niet het antwoord op de magie. Het mag er zijn, het kan er zijn en het is. Zekers, in ruime mate. Immers: kreupelen, verslaafden, bijna onverstaanbaren, baby’s en ‘gewone’ mensen zijn welkom in vrouwelijke, mannelijke en onzijdige vorm. En ieder gaat haar/zijn eigen weg in de tijd dat ze hier zijn. En komt samen. Samen komen en weer uiteen als een harmonieuze harmonica die zachtjes het levenslied speelt.

Zingen, lachen, huilen, slapen, eten en werken; ik kan én mag het hier allemaal. En ook dat heilige moment voor mezelf: alleen – maar niet eenzaam – in een lege kerk met één kaarsje Taizé liederen zingen. Alleen en toch verbonden. Verbonden met de mensen in de rest van het huis én met iets goddelijks waar ik geen woorden voor heb. Veilig geborgen in dat mijn zijn hier erkend wordt.

Erkenning dat we anders zijn en ook samen. Erkenning dat dit een eiland is en ook midden in de wereld. Erkenning dat dit Gods liefde is en ook gewoon menselijke warmte. Erkenning dat we allen een bron zijn waaruit we kunnen drinken omdat we allen een verhaal hebben dat gehoord en verteld mag worden.

Langzaam loop ik het pad terug naar de bus, mijn hoofd vol met momenten van goddelijke glimpen om nog lang op te teren. Zolang tot ik weer hier ben en datzelfde huis nog steeds tussen de bomen zie liggen.

Volgende
Volgende

Verbinding is een oliebol